Na een nachtelijke treinreis kom ik vroeg in de
ochtend aan in Balkhash. Een ingedut stadje aan de oever van Lake
Balkhash, één van de grootste meren in Centraal-Azië. Aanzienlijk groter,
bijvoorbeeld, dan onze Randstad. Nog slaperig van het gewiebel in de trein,
ietwat dizzy van de warmte en volkomen ongewis van wat mij te wachten staat,
wandel ik het station uit. Een heerlijk gevoel dat mijn hart vol verwachting
laat kloppen.
Brede straten met aan weerszijden en in het midden
rijen bomen. Het geeft een vriendelijke en aangename eerste indruk. Maar in
tegenstelling tot Astana is de façade hier heel eenvoudig te doorgronden. Want
onder de bomen bieden oude mannetjes en vrouwtjes hun summiere koopwaar aan.
Een paar stukjes fruit of groente uit eigen tuin. Een litertje melk van eigen
koe of paard. Een paar pakjes sigaretten. Oude auto’s en bussen vinden
slalommend hun weg. Het is me al snel duidelijk waarom. De talrijke en diepe
gaten in het wegdek zijn obstakels die zij anders niet kunnen overwinnen.
Het valt me op dat twee van de belangrijkste straten
hier Lenin en Karl Marx heten. Dit geeft te denken. Net als het
standbeeld van Lenin dat nog steeds op zijn voetstuk staat, midden op het
centrale plein. Wellicht een subtiele verwijzing naar betere tijden? Eén van de
inwoners vertelt me dat deze stad pas in 1932 is gebouwd. Onbegrijpelijk vind
ik dit want elk gebouw dat ik zie, lijkt minimaal 150 jaar oud te zijn.
Gefascineerd loop ik door de straten. Toegegeven, het
is niet mooi. Eerder lelijk eigenlijk. Hier geen enorme kranen die allerlei
futuristische gebouwen uit de grond stampen. Geen vrolijke bloemenperkjes in de
nationale kleuren. Het is stoffig en kaal. Nazarbajev, de president, laat het
hier schrikbarend afweten. En dat realiseert hij zichzelf opperbest.
Ongetwijfeld daarom prijkt, ter compensatie, zijn foto op elke hoek van elke
straat. Glimlachend met kindertjes. Met wijdse armgebaren de aandacht vestigend
op weer een nieuw gebouw elders in het land. Of eenvoudigweg poserend als
staatshoofd. Altijd met een glimlach, een vaderlijke blik en een ‘alles komt
goed uitstraling’. Niemand hoeft zich zorgen te maken. Maar als ik rondkijk,
weet ik wel beter. En met mij de bewoners. Want ik zie slechts bezorgde
gezichten. Gefronste wenkbrauwen. Schuchtere blikken. Hier is geen
zelfvertrouwen, geen positivisme, geen hoop, geen geloof meer. Deze stad
ademt verslagenheid. Hier komt het nooit meer goed. Althans, niet onder het
bewind van deze Zonnekoning.
Als de zon hoger en hoger aan de hemel komt te staan,
wordt de lokroep van het meer sterker en sterker. Het hemelsblauwe water kan
niet anders dan heerlijk zijn. Ik wil naar Akwa Co. Mijn low budget resort aan
Lake Balkhash.
De toegangspoort is niets dan een verzameling oud
ijzer en een vervallen houten huis. Drie of vier honden blaffen om het hardst.
De grootste aan een ketting, de andere drie niet. Een honderdtal meters verder
liggen de huisjes, bijkans in het meer. Ik loop in die richting. Overal ligt
ijzer, overal groeit onkruid. Maar met elke stap die ik zet, nader ik het
koele, glinsterende water. Fantastisch! Zo mooi dat mij nauwelijks opvalt dat
er een roestige boot op het strandje ligt. Als een nieuwe ark van Noach wacht
het op een nieuwe zondvloed? Neen, het lijkt mij niet. Die boot is oud, lek,
reeds vergaan en zal de lokale bevolking niet meer kunnen redden. Ook staat er
een aftandse auto zonder wielen en interieur. Alleen het stuur zit er nog in.
Ik kijk naar links. En zie het hotel. Een woeste
verzameling hutjes in een stoffige woestenij. Wanneer de eigenaar de deur opent
van mijn hut slaat mij een muffe geur tegemoet. Een nat bankstel in de kamer?
De eerste keer dit jaar dat deze deur opengaat? Motten in een oude jas?
Ik stap naar binnen, probeer de geur te negeren en tegelijkertijd de
goede kanten van het hutje te zien. Die zijn er weinig, moet ik eerlijk
toegeven. Tot ik me omdraai en het meer, wederom, in volle glorie voor me zie.
Spontaan ruik ik niets dan zoetigheid. Hoor ik slechts het zacht gezoem der
bijen. Deze kamer is voor mij. Hier ga ik slapen! Voor iets meer dan 10 euro,
een spotprijs, is dit mijn paleis de komende nachten.
Maar nu naar het meer, daar wil ik heen! Ik haast me
in mijn zwembroek en ren als een jonge hond, wild zwaaiend met al mijn
ledematen, het water tegemoet. Eén stap in het water doet mij abrupt afremmen.
Verdorie! Stenen! Met punten! Even snel ren ik terug. Schiet mijn slippers aan.
Meteen keer ik en maak dezelfde ren. De puntige stenen deren mij niet meer. Ik
voel slechts het water. Aan de ene kant van mijn lichaam zoet aan de andere
kant zout. Ik loop en loop. Maar dieper wordt het niet echt. Inmiddels sta ik
minimaal vijftig meter van de kant maar nog steeds is mijn zwembroek niet nat.
Het lijkt er sterk op dat ik, als ik wil zwemmen, ook kniebeschermers zal
moeten dragen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten