maandag 20 april 2015

Costa Brava in Kazachstan



Na een nachtelijke treinreis kom ik vroeg in de ochtend aan in Balkhash. Een ingedut stadje aan de oever van Lake Balkhash, één van de grootste meren in Centraal-Azië. Aanzienlijk groter, bijvoorbeeld, dan onze Randstad. Nog slaperig van het gewiebel in de trein, ietwat dizzy van de warmte en volkomen ongewis van wat mij te wachten staat, wandel ik het station uit. Een heerlijk gevoel dat mijn hart vol verwachting laat kloppen.

Brede straten met aan weerszijden en in het midden rijen bomen. Het geeft een vriendelijke en aangename eerste indruk. Maar in tegenstelling tot Astana is de façade hier heel eenvoudig te doorgronden. Want onder de bomen bieden oude mannetjes en vrouwtjes hun summiere koopwaar aan. Een paar stukjes fruit of groente uit eigen tuin. Een litertje melk van eigen koe of paard. Een paar pakjes sigaretten. Oude auto’s en bussen vinden slalommend hun weg. Het is me al snel duidelijk waarom. De talrijke en diepe gaten in het wegdek zijn obstakels die zij anders niet kunnen overwinnen.

Het valt me op dat twee van de belangrijkste straten hier Lenin en Karl Marx heten. Dit geeft  te denken. Net als het standbeeld van Lenin dat nog steeds op zijn voetstuk staat, midden op het centrale plein. Wellicht een subtiele verwijzing naar betere tijden? Eén van de inwoners vertelt me dat deze stad pas in 1932 is gebouwd. Onbegrijpelijk vind ik dit want elk gebouw dat ik zie, lijkt minimaal 150 jaar oud te zijn.

Gefascineerd loop ik door de straten. Toegegeven, het is niet mooi. Eerder lelijk eigenlijk. Hier geen enorme kranen die allerlei futuristische gebouwen uit de grond stampen. Geen vrolijke bloemenperkjes in de nationale kleuren. Het is stoffig en kaal. Nazarbajev, de president, laat het hier schrikbarend afweten. En dat realiseert hij zichzelf opperbest. Ongetwijfeld daarom prijkt, ter compensatie, zijn foto op elke hoek van elke straat. Glimlachend met kindertjes. Met wijdse armgebaren de aandacht vestigend op weer een nieuw gebouw elders in het land. Of eenvoudigweg poserend als staatshoofd. Altijd met een glimlach, een vaderlijke blik en een ‘alles komt goed uitstraling’. Niemand hoeft zich zorgen te maken. Maar als ik rondkijk, weet ik wel beter. En met mij de bewoners. Want ik zie slechts bezorgde gezichten. Gefronste wenkbrauwen. Schuchtere blikken. Hier is geen zelfvertrouwen, geen positivisme, geen hoop,  geen geloof meer. Deze stad ademt verslagenheid. Hier komt het nooit meer goed. Althans, niet onder het bewind van deze Zonnekoning.

Als de zon hoger en hoger aan de hemel komt te staan, wordt de lokroep van het meer sterker en sterker. Het hemelsblauwe water kan niet anders dan heerlijk zijn. Ik wil naar Akwa Co. Mijn low budget resort aan Lake Balkhash.

De toegangspoort is niets dan een verzameling oud ijzer en een vervallen houten huis. Drie of vier honden blaffen om het hardst. De grootste aan een ketting, de andere drie niet. Een honderdtal meters verder liggen de huisjes, bijkans in het meer. Ik loop in die richting. Overal ligt ijzer, overal groeit onkruid. Maar met elke stap die ik zet, nader ik het koele, glinsterende water. Fantastisch! Zo mooi dat mij nauwelijks opvalt dat er een roestige boot op het strandje ligt. Als een nieuwe ark van Noach wacht het op een nieuwe zondvloed? Neen, het lijkt mij niet. Die boot is oud, lek, reeds vergaan en zal de lokale bevolking niet meer kunnen redden. Ook staat er een aftandse auto zonder wielen en interieur. Alleen het stuur zit er nog in.

Ik kijk naar links. En zie het hotel. Een woeste verzameling hutjes in een stoffige woestenij. Wanneer de eigenaar de deur opent van mijn hut slaat mij een muffe geur tegemoet. Een nat bankstel in de kamer? De eerste keer dit jaar dat deze deur opengaat? Motten in een oude jas?  Ik stap naar binnen, probeer de geur te negeren en tegelijkertijd de goede kanten van het hutje te zien. Die zijn er weinig, moet ik eerlijk toegeven. Tot ik me omdraai en het meer, wederom, in volle glorie voor me zie. Spontaan ruik ik niets dan zoetigheid. Hoor ik slechts het zacht gezoem der bijen. Deze kamer is voor mij. Hier ga ik slapen! Voor iets meer dan 10 euro, een spotprijs, is dit mijn paleis de komende nachten.

Maar nu naar het meer, daar wil ik heen! Ik haast me in mijn zwembroek en ren als een jonge hond, wild zwaaiend met al mijn ledematen, het water tegemoet. Eén stap in het water doet mij abrupt afremmen. Verdorie! Stenen! Met punten! Even snel ren ik terug. Schiet mijn slippers aan. Meteen keer ik en maak dezelfde ren. De puntige stenen deren mij niet meer. Ik voel slechts het water. Aan de ene kant van mijn lichaam zoet aan de andere kant zout. Ik loop en loop. Maar dieper wordt het niet echt. Inmiddels sta ik minimaal vijftig meter van de kant maar nog steeds is mijn zwembroek niet nat. Het lijkt er sterk op dat ik, als ik wil zwemmen, ook kniebeschermers zal moeten dragen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten